Dit beeld van Sint-Fredegandus werd destijds in processie rondgedragen elke eerste zondag van oktober, tijdens de kermis. In de oorlogsjaren trok de processie zelfs maandelijks na de hoogmis in of rond de kerk. Nu processies uit het straatbeeld zijn verdwenen, of in zoverre ze nog bestaan, doorgaans geen uiting meer zijn van devotie, is ook de heilige wat in de mist verdwenen. In het geval van Fredegandus is dat zeker zo. Enerzijds omdat hij nauwelijks bekend is en anderzijds omdat over hem ook niets met zekerheid is geweten. Toch proberen we hem hier voorzichtig te situeren.
Zoals onder ‘geschiedenis’ luchtig beschreven, zou Fredegandus de eerste abt van het benedictijnerklooster in Deurne zijn geweest (waarvan geen spoor is overgebleven, al is er nog geen doorgedreven archeologisch onderzoek gebeurd). Over de afkomst van Fredegandus bestaat geen zekerheid. Een aantal oude bronnen bevestigen echter wat in de kroniek ‘Vander Vrijheit van Doerne’ (begin 16e E) staat vermeld: “Sint-Fredegandus was geboren in deze vrijheyt ende parochie van Thurnino (Deurne), ende was abt van dien cloestere, ende hij leefde zeere strengelijk, ende hij was zeer nerstich om dat heilige kersten geloven te vermeerderen.”
Alhoewel Fredegandus wordt gesitueerd eind zevende eeuw, zijn er geen geschreven bronnen van vóór de twaalfde eeuw die hem vermelden. Hij wordt voor het eerst vernoemd door een zekere Theobald, kanunnik van Lier (1130-1175), in diens levensbeschrijving van de heilige Gummarus: “Wanneer in deze landen de zonden der mensen vermenigvuldigd waren en de goddelijke straffen over hun buitensporigheden waren ingeroepen, vielen de Noormannen, een woest en wild volk, in de Rijnprovinciën, om er alles te vernielen. Zij kwamen op hun schepen tot in het land van Rijen (tot 1794 een der vier districten van het hertogdom Brabant). Met lichte vaartuigen voeren zij de stroom, Schinda (Schijn) geheten op en kwamen tot vóór de villa Turninum (Deurne), waar het klooster van de heilige Fredegandus, belijder, stond. De talrijke zonden der inwoners dezer plaats hadden over deze de wraak Gods geroepen en God had besloten hen geheel te verdelgen. Daarom had Hij enige tijd tevoren de overblijfselen van de heilige belijder Fredegandus naar een andere plaats doen overbrengen, opdat niets de ongelukkige plaats voor zijn rechtvaardige gramschap zou behouden.” Bij de inval van de Noormannen in 836 werden dorp en klooster geheel verwoest en zo gingen ook alle aantekeningen aangaande Fredegandus verloren. De monniken vluchtten naar Moustier-sur-Sambre (de enige andere parochie die tot op heden nog naar Fredegandus wordt genoemd) en later naar Sint-Omaars in Noord-Frankrijk. Van een verering van Sint-Fredegandus is in Deurne geen sprake vóór 1512 (de kerk was aan Onze Lieve Vrouw toegewijd). Men wist nauwelijks nog van zijn bestaan af. Maar dankzij de verspreiding van de Vita S.Gummari in de vijftiende eeuw en door toedoen van de toenmalige pastoor kwam daar verandering in. In 1512 werd Deurne getroffen door de pest. Toen kwam de parochie in het bezit van een bescheiden reliek van Sint-Fredegandus, afkomstig uit de abdij van Sint-Omaars.
De aanwezigheid van de relikwie werkte de verering van de heilige in de hand, die men bescherming tegen de vreselijke epidemie afsmeekte. Dat ze ophield werd dan ook zondermeer aan hem toegeschreven.
In het lofdicht dat in de zestiende eeuw werd geschreven, werd dit als volgt herdacht: “Ghy zyt verbidder van pestilencien / Soo anno vijfthien hondert twelve wel scheen / Ghy deet u dienaers veel assistencien / Die aen u riepen in sulck gheween / Thantwerpen, te Deurne veel meer dan één ...”.
De hernieuwde verering van de heilige kwam ook het kerkbestuur goed uit, die dit bevorderde omdat zij daarin tevens een nieuwe bron van inkomsten vond ... De verering concentreerde zich vooral op drie dagen: de ommegangsdag (1 mei), de naamdag van de heilige (17 juli) en de dag waarop de relieken werden overgebracht (eerste zondag van oktober). In 1597 werd de kerk definitief aan hem toegewijd. Later – toen er van pest geen sprake meer was – werd hij aanroepen tegen pokken en kinderziekten.
Vele eeuwen was men zich niet bewust van het bestaan van het gebeente van Fredegandus in Moustier-sur-Sambre. Pas in 1902 werd door pastoor-deken Van den Eynde een nieuwe relikwie aangevraagd. In ruil daarvoor schonk de parochie aan Moustier een glasraam. Ter gelegenheid van de inhaling van de nieuwe relikwieën ging in Deurne op 29 juni de Sint-Fredegandusstoet uit, waarbij de historiek van deze heilige door een zevental praalwagens werd uitgebeeld. Ter gelegenheid van het vijfentwintig jarig pastoorschap van deken Lens werd in 1952 voor deze reliek een nieuwe schrijn gemaakt, dat onder het Fredegandusaltaar in de zuiderkruisbeek werd geplaatst, waar het nu nog staat.
Fredegandus wordt doorgaans voorgesteld als een benedictijner abt, met staf en boek.
Aan zijn voeten knielt een biddende boer en soms is er ook een voorstelling van een brandende kerk.